Anne-Lot Hoek ontving een stuk Balinees erfgoed en ging op zoek naar de rechtmatige eigenaar

woensdag, 27 augustus 2025 (11:00) - De Groene Amsterdammer

In dit artikel:

Tijdens het schrijven van een boek over Bali ontvangt journaliste Anne-Lot Hoek een gouden ring die ooit toebehoorde aan de Noord-Balinese vorst Pandji Tisna (1908–1978). De ring, met een blauwe steen (waarschijnlijk saffier) en ouder dan honderd jaar, is haar gegeven door Christiaan Franken — zoon van de Nederlandse zendingspredikant Henk Franken, die tijdens de Indonesische Revolutie (jaren veertig) een hechte vriendschap ontwikkelde met Pandji Tisna en de ring in 1949 kreeg. Die schenking zet Hoek aan tot een persoonlijke en journalistieke zoektocht: hoort zo’n object, gegeven in de context van een koloniale oorlog, thuis in Nederland of terug naar Bali?

Hoek reconstrueert het verhaal van de ring en schetst tegelijk bredere thema’s rond koloniaal erfgoed en restitutie. Ze spreekt experts in Nederland, Balinese familieleden en spirituele leiders, bezoekt musea en locaties op Bali (onder meer Singaraja, Lovina en het puri-complex van Buleleng) en volgt ceremonies die de ring ritueel bevragen. Conservatoren en antropologen herkennen het model van de ring: vergelijkbaar met exemplaren uit de zogeheten Lombokschat en met rond 1907 gedateerde ali-ali cakrawaka-modellen. Toch lopen de interpretaties uiteen.

Van Nederlandse zijde klinkt een dubbel argument. Sommigen vinden dat een object dat uit vriendschap werd overgedragen niet automatisch in het restitutiedebat thuishoort; anderen wijzen juist op ongelijke machtsverhoudingen tijdens de overdracht en waarschuwen dat ook ‘giften’ in een oorlogscontext problematisch kunnen zijn. Christiaan Franken wil de ring liever niet teruggeven: voor hem symboliseert zij een zeldzame, oprechte verbinding tussen zijn vader en Tisna, en vertegenwoordigt ze een kant van Nederlands-Balinese relaties die afwijkt van geweld en plundering.

Aan Balinese kant staat de ring volop in een spirituele en familiale context. Balinese gesprekspartners — familieleden van Tisna, een priesteres (Putu Wiwiek), een balian (traditionele genezer) en een kleinzoon — benadrukken dat ringen pusaka’s kunnen zijn: erfgoeddragers met genezende en beschermende krachten die in tempels en familietempels moeten worden bewaard en verzorgd. Een ceremonie in Utrecht en rituelen in Bali illustreren hoe het voor Balinezen wezenlijk is dat zulke objecten worden gebruikt in religieuze praktijken en niet in een Nederlandse museumkluis liggen. Sommige familieleden vinden dat de ring het beste terug kan naar de puri, anderen wijzen op praktische zorgen: bewaring, commerciële verkoop door nazaten en de vraag wie er verantwoordelijk moet zijn.

Hoek plaatst dit individuele verhaal naast de grotere golf van teruggaven uit Nederlandse collecties: in recente jaren zijn honderden Balinese objecten teruggestuurd naar Indonesië (onder meer de kris van Klungkung, delen van de Lombokschat). Zij belicht ook pijnlijke historische gebeurtenissen die deze objectencontext verklaren, zoals de Puputan Badung (1906) en plunderingen bij koloniale veldslagen, en toont hoe in Nederlandse archieven soms objecten routinematig en achteloos zijn gedocumenteerd — zelfs met details die wijzen op geweld en onverschilligheid bij het verzamelen.

Het artikel geeft inzicht in de beleidskant: sinds het begin van de eeuw is er meer aandacht en druk gekomen voor herkomstonderzoek, erkenning van historisch onrecht en terugkeer van geroofd erfgoed. Nederland en Indonesië voeren formele dialogen; in Nederland is beleid geïnitieerd (adviescommissies, ministeriële richtlijnen, financiële middelen) en Indonesië heeft een commissie die namens de regering kan verzoeken doen. Maar het restitutieproces kent fricties: Nederland geeft objecten doorgaans aan de staat (Jakarta) terug, niet aan lokale families of vorstenhuizen; dat strookt niet altijd met Balinese wensen. Jonge Balinezen pleiten omgekeerd niet alleen voor fysieke teruggave, maar vooral voor toegang tot archieven, digitale collecties en samenwerking rond onderzoek en presentatie — want verhalen en context zijn minstens zo belangrijk als de objecten zelf.

Persoonlijke en spirituele elementen doorsnijden Hoeks uiteenzetting. Na ceremonies in Nederland en gesprekken met een balian concludeert ze dat de ring op dit moment aan haar gegeven zou zijn — een message die zij als taak ziet: kracht en voltooiing zoeken alvorens de ring eventueel door te geven. De zoon van Tisna, Agung Daniel, zegt dat de schenking van 1949 getuigt van vertrouwen en geeft Hoek de ruimte de ring te bewaren totdat de tijd rijp is.

De casus van de ring fungeert in het stuk als microkosmos van het bredere debat over dekolonisatie van musea en culturele diplomatie: het laat zien hoe juridisch-politieke processen samengaan met persoonlijke herinneringen, spirituele betekenissen en lokale praktijken. Hoek pleit impliciet voor een aanpak die mensen en gemeenschappen centraal zet: volledige toegang tot collecties en archieven, gelijkwaardige samenwerking in herkomstonderzoek en ruimte voor lokale rituele en culturele belangen. Het verhaal toont dat restitutie meer is dan teruggeven van spullen aan staten; het gaat om verhalen, verantwoordelijkheden en respect voor de levendige betekenissen die objecten voor hun gemeenschappen hebben.