Amerikaanse onderzoekers gebruiken menselijke huidcellen voor kweken van embryo's

donderdag, 2 oktober 2025 (19:52) - Reformatorisch Dagblad

In dit artikel:

Miljoenen vrouwen worden onvruchtbaar doordat de kwaliteit van hun eicellen met de leeftijd afneemt, waardoor ook ivf vaak niet helpt. Onderzoekers van de Oregon Health & Science University (Portland) presenteren nu een mogelijke nieuwe route: ze gebruikten eicellen van een gezonde donor waarvan de celkern was verwijderd en plaatsten daarin de kern van een huidcel van de wensouder. Met een proces dat lijkt op de reductiedeling bij vorming van geslachtscellen wisten ze de helft van de chromosomen uit de somatische kern te verwijderen, zodat het aantal kromosomen uiteindelijk overeenkomt met dat van een normale eicel.

Van de 82 aangeprepareerde eicellen die in het lab werden bevrucht, ontwikkelde ongeveer 9 procent zich tot een blastocyste (een vroeg embryo). Na zes dagen werd de ontwikkeling gestopt; alle ontstane embryo’s vertoonden chromosomale afwijkingen. De studie is deze week gepubliceerd in Nature Communications en wordt door de auteurs aangeduid als een proof of concept: het toont dat de methode technisch haalbaar is, maar veiligheid en werkzaamheid zijn nog verre van aangetoond.

Eerdere vergelijkbare stappen kwamen uit Japan (2016), waar huidcellen van muizen eerst werden omgezet in stamcellen en daarna tot eicellen. De Amerikaanse groep koos bewust voor een andere aanpak omdat de tussenstap naar stamcellen bij mensen extra risico’s en complicaties kan geven.

Experts zien enerzijds perspectief: de techniek zou op termijn opties kunnen bieden voor vrouwen die door ziekte of behandeling geen bruikbare eicellen hebben maar wel een genetisch eigen kind willen. Anderzijds luiden wetenschappers en religieuze/ethische organisaties de alarmbel: de embryo’s hadden afwijkingen, er zal veel vervolgonderzoek en vermoedelijk veel embryo’s voor ontwikkeling nodig zijn, en er bestaat een risico dat mitochondriaal DNA van de donor in het embryo terechtkomt — iets dat vragen oproept over zogeheten “drieouderkinderen”. De discussie over wetenschappelijke, klinische en morele consequenties staat daarmee nog open.