Agressie is niet hetzelfde als geweld. Je kunt je woede kanaliseren, leerde Rasit Elibol van vechtsport
In dit artikel:
Ik groeide op in een buurt waar slaan erbij hoorde: thuis, tussen buren, in de flat. Die woede en het geweld bepaalden mijn reflexen. Op mijn zesde sloeg ik een jongen, ik zag ouders vechten, hoorde door muren heen hoe buren vrouwen en kinderen troffen. Klinkt chequered, maar het maakte mij ook slagvaardig — alleen wist ik lange tijd niet hoe ik die agressie anders dan met pijn kon uiten.
Op mijn eenentwintigste ging ik voor het eerst mee naar een vechtschool, aanvankelijk omdat een vriend zei dat het iets voor me was. Binnen een week stond ik tussen freefighters op een industrieterrein bij Wormer, gewapend met handschoenen en scheenbeschermers en overdonderd door de stilte tijdens een gevecht: alleen ademhaling, instructies, en het dichtslaan van het hoofd. Het sloeg aan. Waar ik eerder geneigd was weg te lopen of me klein te houden, dwong de sport me vol te houden. Vechtsport bleek minder een fysieke uitlaatklep dan een mentale training: pijn incasseren, technically beter worden, niet opgeven.
De trainingen waren hard en al snel namen Bob en zijn vrouw Irma — de trainers — een centrale rol in mijn ontwikkeling. Zij maakten duidelijk dat vechten een levenshouding was: overal voor blijven gaan. In de gym leerde ik timing, techniek, maar vooral beheersing. Wat ooit reflex en explosie was, werd steeds vaker een bewuste keuze. Een simpele les die bleef hangen: vecht niet tegen je woede, maar met je woede — kanaliseren in focus in plaats van blind geweld.
Vijf maanden na mijn eerste training stond mijn naam op een A4’tje in de kleedkamer: Koersel (België), Rasit, 85 kilo, freefight. De datum stond in mijn geheugen gebrand: 11 maart 2006. Mijn tegenstander bleek Dave, een commando uit België; de wedstrijd voelde als de confrontatie met alles wat ik had meegekregen: angst, trots, trots maar ook de vraag of ik dit echt wilden. De voorbereiding was strak: dubbel trainen, dieet, nachten zonder slaap, pijn en blauwe plekken. En toch: in de ring sloeg ik sneller toe dan mijn techniek toeliet. Ik won. De stilte na het gevecht, de lege blik van de verslagen man, de omhelzing met de tegenstander, en de beker met de tekst ‘Night of the gladiator. Winner’ — dat alles gaf mij een erkenning die ik anders zelden voelde. Het was trots op een nieuwe manier: niet van arrogantie, maar van weten dat ik iets had overwonnen.
Vechtsport haalde mijn woede niet weg, maar gaf die een bestemming. Waar ik vroeger sloeg als reactie, leerde ik nu wachten en kiezen: wanneer sla je toe, wanneer laat je los? Die overgang was geleidelijk. Er waren trainingen waarin ik nog steeds invasief en wild reageerde, en er waren momenten waarop ik, ondanks scherpe provocaties, gewoon ademhaalde en wegliep of glimlachte. De sport leerde me dat agressie en geweld niet hetzelfde zijn; woede kan een instrument van discipline worden. Mijn reflex om ‘slaan’ verdwijnt niet volledig, maar het krijgt ruimte om te worden getemd.
De sport werd ook een anker buiten de ring. Jaren later zat ik in een redactie — een andere wereld — en ik bleef trainen, nu vaker recreatief. Samen met een vriend, iemand met een vergelijkbare achtergrond en migratiegeschiedenis, onderhoud ik die routine: schaduwboksen, rondes, afzien. Niet om te bewijzen dat we nog kunnen vechten, maar om even te voelen wie we zijn zonder sociale ruis: geen deadlines, geen verwachtingen, alleen ademhaling en concentratie. Het ouder worden bracht minder explosiviteit; het ging meer om volhouden en balans — net als schrijven.
Die ervaring heeft mijn leven anders gemaakt. Ik heb niet meer op straat gevochten; niet omdat de woede weg is, maar omdat ik nu weet dat het beste gevecht soms het gevecht is dat je niet voert. In de ring is alles eerlijk: twee mensen, duidelijke regels, directe gevolgen. Die helderheid trok me altijd aan. Nu gebruik ik woorden in plaats van vuisten — ik probeer met schrijven iets te raken — maar de parallel is duidelijk: concentratie, beheersing, discipline.
Samengevat: vechtsport bood mij een manier om woede te kanaliseren en om van reflex naar keuze te bewegen. Het gaf erkenning, zelfvertrouwen en een praktische route naar zelfbeheersing, zonder de oorspronkelijke woede uit te wissen. De ring werd niet alleen het toneel van gewonnen partijen, maar ook van persoonlijke overwinningen: leren ademhalen, kiezen, en gelegitimeerd sterven aan de impuls om bij elke provocatie toe te slaan. Voor mij bleef trainen geen luxe, maar een noodzaak — voor lichaam, hoofd en dat deel van mezelf dat het hardst moet luisteren als ik boven mezelf uit moet stijgen.