Afgeschafte CO₂-heffing was 'stok achter de deur' om Tata en Shell onder druk te zetten
In dit artikel:
In de week dat de Tweede Kamer de nationale CO₂-heffing afschafte, stopten grote industriële vervuilers de onderhandelingen met de overheid over ambitieuze emissiereducties. Klimaatminister Sophie Hermans maakte bekend dat onder meer Shell, BP en ExxonMobil geen ruimte zagen om te investeren in grootschalige verduurzaming, waardoor de besprekingen met ongeveer twintig bedrijven werden beëindigd. Slechts enkele bedrijven, zoals Tata Steel, blijven in gesprek, terwijl met Nobian en Yara al afspraken zijn gemaakt.
De CO₂-heffing, bedoeld als prikkel voor bedrijven om hun uitstoot te verminderen door hen te laten betalen voor vervuiling, was tot nu toe een belangrijk drukmiddel tijdens de onderhandelingen. De overheid bood in ruil voor snelle verduurzaming maatwerkafspraken aan, zoals snellere vergunningverlening en subsidies. Uit documenten blijkt dat het ministerie van Economische Zaken en Klimaat deze heffing gebruikte om strikte reductiemaatregelen af te dwingen; zo moest Tata Steel bijvoorbeeld minstens 5 megaton CO₂ besparen voordat zij in aanmerking kwam voor maatwerksteun.
De stap van Hermans om de heffing ‘zo snel mogelijk’ op nul te zetten, volgde op een motie van het CDA, dat vond dat afschaffing nodig was om ‘een gezonde industrie te behouden’ en het ‘oneerlijke speelveld’ te verzachten. Hermans draaide hiermee met haar VVD-partij van een eerder pleidooi voor verhoging. Volgens haar had de heffing op korte termijn een beperkt effect en ontbraken soms de randvoorwaarden voor verduurzaming. Critici waarschuwen dat juist door het wegvallen van deze prikkel het ambitieniveau van klimaatafspraken kan dalen; Milieudefensie vreest dat grote vervuilers straks subsidie ontvangen voor maatregelen die ze anders al door de heffing verplicht waren uit te voeren.
Daarnaast heeft de afschaffing gevolgen voor bedrijven buiten het Europese emissiehandelssysteem, zoals afvalverwerkers, die nu mogelijk helemaal geen belasting meer betalen voor hun uitstoot. Bedrijven zoals Nobian, die al rekening hielden met CO₂-prijzen bij hun investeringen, worden hierdoor benadeeld. Het argument dat de afschaffing het concurrentienadeel van Nederlandse bedrijven vermindert, wordt door econoom Herman Vollebergh onderuit gehaald. Hij benadrukt dat Nederland al vrijgevig is met subsidies en dat vrijstellingen ervoor zorgen dat alleen de meest vervuilende bedrijven worden belast. Volgens hem is het afschaffen van de heffing ingegeven door een gebrek aan kennis en onverstandig, omdat de heffing juist werkt als ‘stok achter de deur’ om verduurzaming af te dwingen.
De situatie werpt scherpe vragen op over de toekomst van het Nederlandse klimaatbeleid en de mogelijkheden om grote vervuilers te dwingen sneller te vergroenen, temeer nu het belangrijkste instrument om dit af te dwingen – de CO₂-heffing – is weggenomen. Daarmee dreigt het behalen van de klimaatdoelen voor 2030, waaronder een vermindering van 19,3 megaton CO₂ door de industrie, verder uit zicht te raken.