Abortus voor moslims: alleen vóór de bezieling
In dit artikel:
Abortus wordt binnen de islam doorgaans afgewezen, maar de vraag of en wanneer een zwangerschap mag worden afgebroken laat zich niet alleen langs religieuze lijnen beantwoorden. Centraal in veel islamitische discussies staat een hadith die een embryo in drie fasen van elk ongeveer veertig dagen beschrijft, waarna na circa 120 dagen de ziel in het ongeboren kind wordt geblazen. Na die bezieling is abortus vrijwel altijd alleen toegestaan wanneer het leven van de moeder in gevaar is.
Voor de eerste 120 dagen bestaan er echter uiteenlopende opvattingen. Sommige geleerden en stromingen interpretteren die perioden relatief ruim: op salafistische platforms wordt bijvoorbeeld gesteld dat abortus vóór veertig dagen in noodzakelijke gevallen toelaatbaar is. De hanafitische en shafi’itische rechtsscholen zijn vaak het meest soepel en staan abortus in het vroege stadium toe bij armoede, mentale nood of andere ernstige omstandigheden. De malikitische school is daarentegen veel strenger en ziet al de eerste kiem (nutfa) als beschermd; die visie is dominant in grote delen van Noord- en West-Afrika.
Die theologische verschillen hebben concrete juridische en maatschappelijke gevolgen. In veel Afrikaanse moslimlanden is abortus vrijwel volledig verboden; in andere landen, zoals Saudi-Arabië, gelden relatief ruimere regels. Marokko illustreert de spanning: daar leidt het dominante malikitische gedachtegoed tot strenge wetgeving, terwijl maatschappelijke druk en activisme pleiten voor versoepeling. De arrestatie en strafrechtelijke vervolging van journaliste Hajar Raissouni in 2019 — later door de koning gratie verleend — zette een vurig maatschappelijk debat in gang over strafbaarheid, privacy en seksuele moraal.
Twee structurele problemen springen eruit in landen met strenge regels. Ten eerste vinden veel vrouwen clandestiene abortussen plaats, vaak onder onveilige omstandigheden; schattingen spreken van honderden gevallen per dag in Marokko. Ten tweede speelt sociale eer een grote rol: de angst voor familie- en gemeenschapsveroordeling, of zelfs geweld, drijft ongetrouwde vrouwen soms naar een abortus als middel om “beschaming” te voorkomen. Discussies op Marokkaanse fora tonen hoe morele oordelen, hulpeloosheid en angst elkaar versterken.
Kortom: religieuze teksten en scholen bieden kaders, maar praktische keuzes over abortus worden in de praktijk vooral bepaald door juridische kaders, veiligheid en sociale druk — niet louter door theologie.