Aarzelend liep ik het plein van mijn oude basisschool op voor de reünie. O, God, en nu?
In dit artikel:
Sylvia Witteman krijgt een mail van haar oude lagere school over een reunie en besluit zich er aanvankelijk voor te onttrekken: de klasgenoten staan haar nog bevroren voor de geest als elfjarigen, en ze wil dat beeld bewaren. Ze somt korte, herkenbare portretten op — de naar gebakken uien ruikende Rooie Jolanda, witblonde Marcel die zijn naam raar uitsprak, de jongen met de hockeyklem, Bart met hazetanden, Monique die slecht las maar al borsten had, en de schorre aannemerszoon die haar altijd ‘oliebol’ noemde — en verdeelt de vroegere beroepsdromen: meisjes die verpleegster wilden worden, jongens brandweerman.
Haar huisgenoot P. spoort haar aan toch te gaan; hij is het type dat de meeste angsten banaleert. Met tegenzin reist ze terug naar het dorp en sluipt het schoolplein op, waar een groep mensen in de zon staat te praten en wijn te drinken. Vol verwachting wacht ze op het moment dat iemand haar bij naam zal herkennen of spottend ‘oliebol’ zal roepen, maar na tien minuten, een half uur, zelfs een uur: niets. Tot haar verbijstering blijkt niemand uit haar klas op de reunie te zijn verschenen. Ontredderd gaat ze terug naar het station, met de gedachte dat ze nooit zal weten wat er van die brandweermannen en verpleegsters is geworden — en sluit af met een bitse constatering dat juist zijzelf geen durf vond, en dat de afwezigen lafaards zijn.
De column combineert nostalgie, sociale angst en milde galgenhumor en verscheen in Parool; Witteman schrijft drie keer per week een column.