Aan het conservatorium leer je alles, behalve muziek maken

zondag, 31 augustus 2025 (11:00) - De Groene Amsterdammer

In dit artikel:

Tijdens zijn bachelor Jazz Piano aan het Conservatorium van Amsterdam verloor Daan Sanders niet zijn techniek, maar zijn liefde voor muziek. Waar hij als kind begon vanuit nieuwsgierigheid en emotie, veranderde het conservatorium het pianospelen in een rationeel ambacht: een opeenstapeling van urenstudie, metingen en vergelijkingen. Een appje van hoofdvakdocent Rob van Bavel na een schooloptreden vat het gevoel samen: lof wordt direct gevolgd door een opsomming van technische verbeterpunten, waardoor trots plaatsmaakt voor zelfkritiek en onzekerheid.

Het Conservatorium van Amsterdam, zo beschrijft Sanders, is een plek waar vakmanschap centraal staat. Studenten krijgen intensieve training in techniek, gehoor, harmonie en repertoire; ze studeren tot acht à tien uur per dag, zitten in theorie- en ensemblevakken en moeten voldoen aan steeds meer curriculum-eisen. Die focus op meetbare competenties weegt zo zwaar dat ruimte voor artistieke ontwikkeling en experimenten verdwijnt. Concerten en masterclasses op school worden vaak ontleed als muzikale puzzels: bewonderd wordt vooral wat technisch complex is, terwijl expressie, stilte en persoonlijke zeggingskracht op de achtergrond raken.

Concreet illustreert Sanders deze cultuur met voorbeelden zoals de ‘piano summits’ in de Blue Note-zaal: bijeenkomsten waar tientallen pianostudenten om beurten soleren en elkaar streng beoordelen, vooraf en achteraf vervallen in directe zelfafkraking. Medestudenten vergelijken voortdurend hun vorderingen, waardoor competitie omslaat in dwangmatig perfectionisme. Daardoor verliezen performers vaak het vermogen om zich te verliezen in de muziek; hun spel toont weinig persoonlijke kleur, zelfs wanneer de technische kwaliteit hoog is.

Volgens Rob van Bavel is de nadruk op vakmanschap aan conservatoria logisch: in vier jaar moet een student breed inzetbaar en technisch zelfstandig de arbeidsmarkt op kunnen. Artistieke identiteit, zo betoogt hij, ontwikkel je later in je carrière. Praktisch gezien is er echter weinig ruimte in het overvolle curriculum om die identiteit te verkennen: keuzevakken, theorie, ensembles en business-cursussen laten weinig ademruimte voor vrije creatie. Bovendien stimuleren eisen en cijfers een cultuur van continue evaluatie die spelen en experimenteren ontmoedigt.

Sanders en anderen pleiten daarom voor alternatieven binnen de opleiding. Voorstellen zijn onder meer het schrappen van gedetailleerde cijfers ten gunste van simple ‘geslaagd/niet geslaagd’-beoordelingen en het organiseren van ongedwongen optredens zonder docentenfeedback of groepskritiek. Als tegenvoorbeeld vertelt Rob over piano-avonden in Hilversum eind jaren negentig: informele trio’s in een bruine kroeg, publiek met biertje, enthousiasmerende reacties en weinig reflectiemomenten — een omgeving waarin studenten ongeremd durfden spelen.

Niet iedereen ziet de situatie zo zwart-wit. Xavi Torres, masterpianist en oud-student, ervoer de studie als ontspannen en legt verantwoordelijkheid ook bij de student: competitie kan motiveren of kapotmaken, afhankelijk van iemands omgang ermee. Wat volgens velen echter cruciaal blijkt, is persoonlijke begeleiding. Mentoren — niet louter technische docenten maar begeleiders die luisteren, zien en emotioneel ondersteunen — bieden volgens Torres en Sanders houvast in het artistieke ontwikkelingsproces. Sanders noemt Hans Vroomans en, uit zijn tienerperiode, Amir Swaab als voorbeelden van leraren die niet alleen op techniek focusten maar studenten leerden contact te maken met gevoel en verhaal achter de noten.

Zelf hervond Sanders twee jaar na zijn afstuderen langzaam plezier en expressie. De remedie bestond uit tijdelijke afstand nemen van de dagelijkse routine, minder spelen en meer onderzoeken wat muziek persoonlijk voor hem betekent. Optredens buiten de schoolomgeving, vrije repetities en werken met mentoren hielpen hem opnieuw te voelen waarom hij ooit begon te pianospelen.

De kern van Sanders’ betoog is dat conservatoria uitstekende producenten van technisch begaafde muzikanten zijn, maar dat hun structuur en cultuur vaak ten koste gaan van artistieke ontwikkeling. Meer ruimte voor ongedwongen creatie, minder beoordelende mechanismen en het investeren in mentorschap zouden volgens hem (en enkele geïnterviewde docenten) helpen om studenten niet alleen vakmensen, maar ook bevlogen artiesten te maken.