Aan de universiteit is er vrijwel geen ruimte voor afwijkende opvattingen
In dit artikel:
In het hoger onderwijs ontstaat steeds vaker een botsing tussen conservatieve studenten en een overwegend linkse universiteitscultuur. Een concreet voorbeeld speelde zich in april dit jaar af aan de Vrije Universiteit Amsterdam (VU), waar de nieuwkomer Vrijmoedige Studentenpartij (VSP) — een openlijk klassiek-liberaal/conservatieve studentenpartij — bij de studentenraadsverkiezingen gehoopte zetels verwierf. Concurrenten deden er alles aan om die doorbraak te dwarsbomen: campagnemateriaal van de VSP werd systematisch vernield en gestolen (schade in de duizenden euro’s), stickers met vijandige leuzen verschenen overal, en op plekken waar VSP-materiaal had gelegen werden Antifa-stickers aangetroffen. Aangifte tegen de diefstal leidde slechts tot een minimale vergoeding en de universiteitsleiding bleef grotendeels stil. De VSP spreekt van een lastercampagne gericht tegen een partij die voor academische vrijheid opkomt.
Ondanks deze tegenwerking behaalde de VSP alsnog zetels en probeerde zij symbolisch invloed uit te oefenen: zij kreeg in een medezeggenschapsraad een meerderheid voor het verzoek om naast de regenboog- en SDG-vlag ook de Nederlandse vlag te hijsen. Het college van bestuur weigerde echter — een besluit dat door de partij als selectief en partijdig wordt ervaren, omdat de pride- en SDG-vlaggen wel te zien blijven.
Vergelijkbare spanningen doen zich elders voor. Aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) signaleert de VSP een opvallend linkse signatuur: in een raadskantoor zouden posters van Lenin en Marx hebben gehangen, en de agenda zou vaak onderwerpen als misgendering, genderneutrale sollicitaties, migrantenzorg en dekolonisatie domineren. De UvA wijzigde recent de naam van de zogenoemde VOC-zaal naar een zaal vernoemd naar de Javaanse vrouwenrechtster Kartini, als onderdeel van een dekolonisatie-inspanning. Dat leidde tot een symposium waar pro-Palestijnse demonstranten de discussie verstoorden en beweerden dat kolonialisme volgens hen nog steeds doorwerkt, onder meer in vermeende zionistische verbanden.
De huidige linkse activistische toon wordt in het artikel geplaatst in een historisch perspectief: universiteiten waren eerder al broedplaatsen van linkse radicaliteit (Provo, Maagdenhuisbezettingen, maoïsten en kraakbeweging). Wat nieuw lijkt is de hardheid en de aard van de uitsluiting: waar vroeger strijd ging tegen kapitalisme, richt men zich nu op thema’s als dekolonisatie, inclusiviteit, lhbt en klimaat, en wordt het bekritiseren daarvan steeds minder getolereerd — soms via canceling, soms via intimidatie.
Voorbeelden op andere campussen illustreren het bredere patroon. Aan de Universiteit Utrecht werden studenten gevraagd zich met hun ‘pronouns’ voor te stellen; een student die dat weigerde kreeg volgens rapporten scanderende blikken. Ook academici schuwen uitgesproken activisme niet: een Utrechtse hoogleraar oceanografie die lid is van Scientist Rebellion zou publiekelijk hebben aangegeven bewust geen kinderen te willen omwille van het klimaat. Aan de Radboud Universiteit leidde de arrestatie van een lid van de Groot-Nederlandse Studentenvereniging (GNSV) wegens voorbereiding van een terroristisch misdrijf tot aangescherpte toelatingsregels voor de introductiemarkt; de universiteit overweegt nu expliciet toetsen of het gedachtegoed van verenigingen past bij haar waarden. Tegelijkertijd zijn communistische en socialistische studentenverenigingen actief aanwezig en toegestaan.
De kernvraag die uit het artikel spreekt is of universitaire instellingen nog echte open fora zijn voor uiteenlopende wereldbeelden. Critici beweren dat universiteiten tegenwoordig weliswaar tolerantie en diversiteit prediken, maar andersdenkenden — met name conservatieven en nationalisten — steeds minder ruimte bieden. De auteur waarschuwt voor een escalerende polarisatie binnen de academische wereld en vraagt zich af of er een keerpunt of juist een groot conflict aanstaande is.
Context: de ruzies draaien niet alleen om symboliek (vlaggen, zaalnamen) maar raken fundamentele kwesties van academische vrijheid, vrijheid van meningsuiting en de vraag hoe universiteiten omgaan met pluralisme in een tijd van culture wars.