25 jaar 'Leven aan de Onderkant': Er hangt tegenwoordig een sfeer van broosheid, woede en kwetsbaarheid in de lucht
In dit artikel:
Ongeveer 25 jaar na het verschijnen van zijn essaybundel Life at the Bottom blikt de auteur terug op ervaringen als arts en psychiater in een arme wijk en in de gevangenis, nu in een jubileumuitgave die ook in Nederland veel lezers had. Hij zegt te zijn gedreven door de levens van duizenden mensen die hij behandelde: suïcidale patiënten en honderden gedetineerden, wat zijn observaties geen statistisch onderzoek maakt, maar wel op grote, directe ervaringsgegevens steunt.
Centrale stelling: schadelijke ideeën uit intellectuele kring zijn via instituties en beleid doorgedrongen tot de armsten en hebben daar verwoestende gevolgen. Omdat de getroffenen financieel en sociaal kwetsbaar zijn, leiden gedragsveranderingen — bijvoorbeeld de teloorgang van het huwelijk en van gezinsstructuren — tot veel meer pathologie en leed dan bij de meer bevoorrechte lagen van de samenleving.
De auteur hekelt de term ‘underclass’ omdat die een duidelijk afgebakende, marginale laag suggereert; volgens hem sijpelen veel kenmerken van deze groep echter ook omhoog in de samenleving. Als voorbeeld noemt hij de ontmanteling van het huwelijk: intellectuele en juridische hervormingen hebben het huwelijksideaal ondermijnd, wat begon in lagere sociale klassen maar later ook de hogere bereiken beïnvloedde. Daardoor groeit het aantal kinderen dat buiten het huwelijk wordt geboren en ervaart een groot deel van de jeugd een ouderloos thuis — vaker bijvoorbeeld televisies in slaapkamers dan een vader die thuiswoont.
Praktische gevolgen: serial stiefouderschap is veelvoorkomend en vaak schadelijk; stiefouders plegen relatief veel fysiek en seksueel misbruik. Huiselijk geweld is alomtegenwoordig, aangedreven door jaloezie die ontstaat waar seksuele vrijheid samengaat met exclusiviteitsbegeerte. Ook druggebruik dat ooit als een vrijheidsuiting werd gezien, heeft volgens de auteur in de lagere lagen van de samenleving enorme verwoestingen aangericht, terwijl de welgestelden hun kinderen daartegen konden beschermen.
In onderwijs en strafrecht ziet hij vergelijkbare nadelige effecten. Pedagogische trends hebben volgens hem vooral de niet-bevoorrechten geschaad. Criminologen en sommige beleidsmakers beweren dat criminaliteit een soort informele sociale voorziening is voor armen, maar de auteur betoogt het omgekeerde: criminaliteit treft vooral armen als slachtoffers en vormt dus een extra, onrechtvaardige last. Bovendien nemen veel daders en verslaafden taal en houdingen over van onderzoekers of medische discoursen om verantwoordelijkheid te ontlopen; ook professionals en politici helpen dat proces soms ongewild.
Over de actuele situatie kan hij geen definitief oordeel geven — hij is sinds 2005 met pensioen en heeft minder direct contact met zijn vroegere werkveld — maar noemt enkele cijfers: sterfgevallen door drugs zijn in Engeland en Wales tussen 2010 en 2023 meer dan verdubbeld, terwijl geregistreerde woninginbraken sinds 2000 flink zijn gedaald (met kanttekeningen bij de betrouwbaarheid van die statistieken). Al met al signaleert hij een hedendaagse sfeer van broosheid, woede en kwetsbaarheid in Groot-Brittannië en ook in Frankrijk, waar lichte ordeverstoringen snel kunnen escaleren en het algemene vertrouwen in maatschappelijke orde afneemt.
De tekst functioneert als een klinische en morele reflectie op hoe ideeën, beleid en culturele trends samen maatschappelijke achteruitgang en persoonlijk leed kunnen versterken — een standpunt dat aansluit bij culturele verklaringen van armoede, maar controversieel blijft tegenover analyses die meer de nadruk leggen op structurele en economische oorzaken.