1 op de 5000 baby's krijgt herseninfarct rond de geboorte, vaak met blijvende schade tot gevolg
In dit artikel:
Ongeveer één op de vijfduizend pasgeborenen krijgt rond de geboorte een herseninfarct, een tijdelijke verstopping van een hersenvat die leidt tot zuurstoftekort, celschade en een ontstekingsreactie die zelf ook schade kan veroorzaken. Arts-onderzoeker Lisanne Baak onderzocht de afgelopen vier jaar in het Wilhelmina Kinderziekenhuis (UMC Utrecht) de gevolgen van deze infarcten en zoekt naar manieren om blijvende schade te verminderen; ze promoveert op 12 september.
Klinisch vallen de meeste gevallen binnen 24 uur op doordat baby’s epileptische aanvallen krijgen, zichtbaar als oncontroleerbare ritmische trekkingen. Een MRI kort na het infarct toont opgezwollen cellen in het aangedane gebied; na enkele maanden zijn afgestorven cellen opgeruimd, maar veel kinderen houden blijvende beperkingen over. De kortetermijnproblemen die Baak en collega’s zien vallen grofweg in vijf groepen: motorische beperkingen, leerproblemen, gedragsstoornissen, epilepsie en verminderd zicht. Welke problemen optreden, hangt af van locatie en omvang van het infarct.
Baak onderzocht ook oudere kinderen (8–20 jaar) die als pasgeborene een herseninfarct hadden gehad. Veel van hen functioneren goed, maar ruim driekwart ervaart dagelijks uitdagingen. Ongeveer een derde scoort ondergemiddeld op IQ- en executieve functietests (geheugen, aandacht, plannen) en zo’n 40% heeft gedragsproblemen. Opvallend is een hoge mate van vermoeidheid en een lagere ervaren kwaliteit van leven: veel jongeren presteren binnen de norm, maar doen dat met grote inspanning.
Er bestaat momenteel geen standaardbehandeling tegen de hersenschade na een perinataal infarct, maar nieuwere inzichten tonen dat het kinderbrein een groter herstelvermogen heeft dan vroeger gedacht. In een veiligheidsonderzoek kregen tien pasgeborenen binnen een week na de geboorte via neusdruppels stamcellen toegediend. Die cellen blijken naar het beschadigde gebied te trekken, remmen ontsteking en stimuleren eigen hersenstamcellen om herstel te bevorderen. Na twee jaar lieten de behandelde kinderen vooral betere motorische uitkomsten zien dan vergelijkbare onbehandelde kinderen.
Op basis van deze veelbelovende veiligheidssignalen wordt nu een gerandomiseerde vervolgstudie voorbereid: circa 162 baby’s, helft met stamcelneusdruppels, helft placebo, met langere follow-up van ontwikkeling en hersenontwikkeling om effectiviteit vast te stellen. Baak benadrukt ook het belang van samenwerking met ouders en patiënten in onderzoek — een benadering die ze verder wil doorvoeren in haar medische loopbaan.